De Standaard der Letteren recensie

AAN DE TOP VAN DE REISLITERATUUR

Berichten uit de kreukelzone

26 AUGUSTUS 1999 | Filip Huysegems

In de jaren tachtig was het Braziliaanse Amazonewoud een goudmijntje voor allerlei schrijvend volk. Er waren onderwerpen te over: je had de kaalslag van de bossen, je vond er stenentijdperk-indianen en rubbertappers. Na die topjaren deemsterde het Amazonewoud stilletjes weg als decor voor avonturen. Auteurs die er zich nog aan waagden, deden hooguit de belevenissen van voorgangers dunnetjes over.

Benieuwd of Lieke Noorman daar van terug heeft, dacht ik, toen ik begon aan Ankerplaats Amazone. Haar ankerplaatsen zijn junglesteden als Manaus, Boa Vista, Rio Branco en nog wat grotere en kleinere oases in de grote wildernis. Ze volgt acht personen, op één na allemaal Brazilianen, rond wie ze telkens een episode opbouwt. Het gaat om gewone, doordeweekse mensen, kolonisten veelal, die een leven leiden zonder veel ophef. Een handelsreiziger bezoekt per boot zijn klanten langs de rivier en Lieke Noorman vaart mee. Een vakbondsman zit hoopvol te wachten op een lening van de Wereldbank. Lieke Noorman wacht mee.

Al die verhalen spelen zich af in de kreukelzone tussen beschaving en wildernis. Welke afgelegen hoek Lieke Noorman ook opzoekt, telkens weer duiken details op die verwijzen naar de wijdere, geciviliseerde wereld: televisieantennes, asfaltwegen, vliegtuigjes, een faxtoestel. De indiaan met wie ze optrekt, is geen naakte wilde, maar een internationaal onderhandelaar. Af en toe slokt het woud een stuk beschaving (een weg, een dorp) opnieuw op, maar toch: het moderne leven sijpelt langzaam het woud binnen. Dat is het trieste der tropen naar het schijnt, maar Lieke Noorman heeft vooral oog voor de hybride levensstijl die zo ontstaat. Zonder uit te pakken met een moraal over doem en ondergang, schetst ze het leven van mensen die zich op die rand staande houden.

De lokroep van het ongerepte laat haar nochtans niet onberoerd. Ze wil per se inboorlingen zien en dat wil maar niet lukken. ,,Eindelijk een echt indianendorp,” zucht ze opgelucht als het eindelijk zo ver is. Maar dan blijkt het een nogal modern dorp te zijn. Kortom: plekjes oerwoud vinden in hun negentiende-eeuwse, of liever nog, precolombiaanse staat, komt vaak neer op een fata morgana najagen. Een simulatie meemaken is nog het beste dat in de buurt komt: het eerste hoofdstuk gaat over een ronselaar die toeristen nep-authentieke jungle-avonturen verkoopt. Vol ontzag luistert Lieke Noorman naar de lotgevallen van haar landgenote Betty Smit. Die kwam indianen bekeren toen het Amazonegebied nog echt zo goed als ondoordringbaar was.

Die strakke spanning tussen woud en beschaving vindt een uitweg in het laatste hoofdstuk. Noorman gaat op bezoek bij een sekte die in het oerwoud een Nieuw Jeruzalem heeft gesticht. De kerk van Santo Daime maakt de magie van een paradijselijk en tegelijk eigentijds bestaan in het bos opnieuw geloofwaardig. De gelovigen zijn sterk verbonden met de natuur, maar ook kosmopolitisch; de kerk heeft zelfs filialen in Europa, Nederland inbegrepen. Lieke Noorman laat zich op sleeptouw nemen en doet mee aan rituelen, zoals het drinken van een geheimzinnig lianenextract. Hoewel ze kritisch en alert blijft, merkt ze hoe gaandeweg haar reserves wegsmelten. Nergens vindt ze een spoor dat de Kerk het zoveelste misgekleund utopia is. Daaruit trekt ze haar conclusies en wordt daimista. Het is een slot waar je je niet aan had verwacht, nogal een waagstuk ook, maar op geen enkel moment klinkt het klef, naïef of getikt: Lieke Noorman is gewoon oprecht in haar engagement.

Tussen haakjes: in het Braziliaanse blad Veja van januari jongstleden las ik een nogal ontluisterend artikel over Santo Daime. Het mag weer niet zijn.

Nicaragua is nog zo’n plek die in de jaren tachtig in de kijker stond. Hardgekookte journalisten vulden boeken over revolutie, mortiergebulder en CIA-machinaties. Tien jaar later schrijft Maarten Roest over een heel ander Nicaragua: een triest tropisch landbouwstaatje met een ontredderde bevolking. Hij woonde er ruim een jaar en doorkruiste het land in alle richtingen. Er komen geen spreekbuizen of grote namen aan het woord; Roest laat zijn verhalen afhangen van toevallige ontmoetingen, van tips die hij kreeg, van kroegbezoek. Tegen de vulkaan ademt een verstilde, peinzende sfeer uit. Dat is een goede keuze, na die luidruchtige jaren tachtig. De enige harde actie in het boek zet Maarten Roest eigenhandig op touw: hij organiseert een boksmatch met zichzelf in de hoofdrol.

In grote en kleine plaatsen slaat Roest zijn kamp op. Hij brengt een mooi portret van Managua, die rare hoofdstad met welgeteld één wolkenkrabber. In Granada, aan de westkust, tekent hij de aan lager wal gesukkelde aristocratie, die als troost de voorvaderlijke archieven koestert. Hij gaat naar de Engelstalige enclaves in het oosten, waar de zwarte bewoners niets moeten hebben van de ,,spanjolen” uit de rest van het land.

Uit zijn belevenissen zou je een idee moeten krijgen van de Nicaraguaanse volksaard. Die is moeilijk te vangen – de Nicaraguanen zijn binnenvetters. Dan had Lieke Noorman het iets makkelijker. Haar Brazilianen leggen zonder schroom hun seksleven op tafel, inbegrepen buitenechtelijke vertakkingen. De Nicaraguanen hebben het tussenliggend scherm van een verteld verhaal nodig om iets van zichzelf bloot te geven.

Dat verschil uit zich trouwens ook in de toon van beide boeken. Anders dan Ankerplaats Amazone, dat een heel directe, transparante stijl heeft, ligt bij Maarten Roest meer nadruk op de aankleding in woorden. Dat geldt voor zijn eigen tekst, die met veel aandacht voor vorm en vondst is gecomponeerd. Maar ook in de verhalen zelf spelen teksten een belangrijke rol. Een man begint een nieuw leven als magiër nadat hij een boek met toverformules vindt. De Subtiava-indianen gaan prat op hun heroïsche verleden, maar Roest verneemt dat die geschiedenis een fantasie is van een romantisch schrijver. ,,Woorden geven de vrijheid om te dromen”, schrijft hij, ,,terwijl de realiteit elke droom lijkt af te straffen”.

Wie een verhaal vertelt hoeft even niet te denken aan de dagelijkse aanblik van aftakeling overal rondom. Iedereen heeft kennelijk een coherente tekst nodig om zijn of haar bestaan een bodem te geven. Net als de auteur zelf wellicht, die met dit boek zin geeft aan zijn verblijf in Nicaragua.

Ankerplaats Amazone en Tegen de vulkaan zijn de aangenaamste reisboeken die ik deze zomervakantie gelezen heb. Beide auteurs nemen hun tijd en geven de anderen de ruimte. Op die manier lukt het hen ons een inkijk te bieden in een volslagen andere leefwereld. Ze zetten ook een stukje van zichzelf op het spel, doordat ze zich kwetsbaar durfden op te stellen.

Voor Roest en zijn boksmatch is dat heel letterlijk te begrijpen. Voor Lieke Noorman is dat haar verrassende bekering tot de leer van de lianenthee. Met zulke auteurs in voorraad kan de reisliteratuur nog een hele poos mee.

LIEKE NOORMAN, Ankerplaats Amazone , Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 224 blz. 650 fr.
MAARTEN ROEST, Tegen de vulkaan , Podium, Amsterdam, 174 blz.